18819 |
zich vervelen |
zich ambeteren (< fr.):
www.vandale.be: ambeteren (Belg., inf.), ergeren, vervelen, lastig vallen [sic], plagen.
zich ambëtièrë (Q162p Tongeren),
zich vervelen:
zich vërvèilë (Q162p Tongeren),
zich vërvélë (Q162p Tongeren),
zich vërvêlë (Q162p Tongeren)
|
zich vervelen
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderen:
vërwóndërë (Q162p Tongeren)
|
verwonderen
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
zich werrëm oindun (Q162p Tongeren)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (Q162p Tongeren),
zix (Q162p Tongeren)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
sukkelachtig:
sukkëlêetig (Q162p Tongeren),
ziekelijk:
zikkëlëk (Q162p Tongeren)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hòspëtôol (Q162p Tongeren),
kliniek:
klinik (Q162p Tongeren)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
de lantien (Q162p Tongeren),
de lantjèn (Q162p Tongeren)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
pleegzuster:
en pleegzùster (Q162p Tongeren),
zuster:
en zeuster (Q162p Tongeren)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23338 |
ziel |
ziel:
de zeel (Q162p Tongeren),
de ziel (Q162p Tongeren)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|