34429 |
zomerverblijf |
schaap(s)stal:
šuopstal (Q162p Tongeren)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zón- én fésdaog (Q162p Tongeren)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
dag des heren:
de dag des heren (Q162p Tongeren),
zondag:
de zondag (Q162p Tongeren),
de zóndog (Q162p Tongeren)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zóndog hòuge (Q162p Tongeren)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
ne sóndogsmissaal (Q162p Tongeren)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
geus:
benaming voor elke ongelovige
ne geus (Q162p Tongeren)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sōͅndāgsə klɛžər (Q162p Tongeren),
zondagskleren:
zondəxsklēr (Q162p Tongeren)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
cotonnade (fr.) voordoek:
kortənōͅtə vørək (Q162p Tongeren)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
zondag(s)ziekte:
zondǭx˲ziktǝ (Q162p Tongeren)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
23339 |
zonde |
zonde:
en zónde (Q162p Tongeren),
zeun (Q162p Tongeren)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|