18045 |
zweren, etteren |
zweren:
daai won zal zwère (Q162p Tongeren),
zwè:re (Q162p Tongeren)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
broeikaar:
brȳkǭ.r (Q162p Tongeren
[(bijenzwerm aan boom)]
),
zwerm:
zwę.rm (Q162p Tongeren)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
zwerm:
zwêr"m (Q162p Tongeren)
|
zwerm
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwęrǝmǝ (Q162p Tongeren)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
22032 |
zweven |
drijven:
draiven (Q162p Tongeren),
zweven:
zweven (Q162p Tongeren)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20689 |
zwezerik |
kalfslellen:
meestal kàaslêlle
kàaslêlle (Q162p Tongeren),
lelletjes:
lɛləkəs (Q162p Tongeren)
|
kalfszwezerik || Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwē.k (Q162p Tongeren)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
19301 |
zwoegen |
afmartelen:
ôofmattëlë (Q162p Tongeren),
schaffen:
sjaffë (Q162p Tongeren),
schurgen:
sjùr’’gë (Q162p Tongeren),
travakken:
travakə (Q162p Tongeren),
wolven:
’wólvóə (Q162p Tongeren)
|
hard werken || hard werken, zwoegen || tot afmatting toe ¯n moeizaam zwaar werk verrichten || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwa͂s (Q162p Tongeren),
zwōs (Q162p Tongeren),
zwōͅt (Q162p Tongeren),
van spek
zwôos (Q162p Tongeren),
zwôot (Q162p Tongeren),
zwôots (Q162p Tongeren)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
de entree és eina frang (Q162p Tongeren),
de e⁄gangsprais is eine frang (Q162p Tongeren),
den ingang is eine frang (Q162p Tongeren),
den inkoom is eine frang (Q162p Tongeren),
⁄ne fraang entrée (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
frəŋ (Q162p Tongeren),
frankje:
ps. omgespeld volgens IPA.
freͅŋskə (Q162p Tongeren),
stuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə støk (Q162p Tongeren)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|