18099 |
breuk |
breuk:
brieuk (Q162p Tongeren),
brj"k (Q162p Tongeren),
brjø:k (Q162p Tongeren),
hij is gebroken:
hè és gebroike (Q162p Tongeren)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrōkǝ heŋs (Q162p Tongeren),
slecht gesneden:
slɛ̄x gǝsnɛ̄i̯n (Q162p Tongeren)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
21250 |
brief |
brief:
brî.v (Q162p Tongeren)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
blazen:
blu̯ǫzǝ (Q162p Tongeren),
briesen:
brīzǝ (Q162p Tongeren),
pruisen:
prausǝ (Q162p Tongeren)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34600 |
bril |
bril:
brel (Q162p Tongeren)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
19245 |
broeden |
broeden:
broeien (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder: broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryǝ (Q162p Tongeren),
brȳi̯ǝ (Q162p Tongeren),
brȳǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q162p Tongeren),
kloekhen:
klukhin (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broeder (Q162p Tongeren),
bry(3)̄.r (Q162p Tongeren),
bry(3)̄ər (Q162p Tongeren),
ne brōēder (Q162p Tongeren),
ə bry(3)̄r (Q162p Tongeren)
|
Een broeder. [ZND A2 (1940sq)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23228 |
broeder-onderwijzer |
frater (lat.):
ne fraater (Q162p Tongeren)
|
Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|