33917 |
cornage |
cornard (adj., fr.):
kǫrnār (Q162p Tongeren)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
23392 |
corpus |
onzelieveheer:
s livveneer (Q162p Tongeren)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23433 |
credenstafel |
credenstafeltje:
t kreedenstöffelke (Q162p Tongeren)
|
De dientafel links en rechts op het priesterkoor, waarop de benodigdheden voor de Mis gereed gezet worden [credens(tafel)]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
t credo (Q162p Tongeren)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21046 |
crouton |
croutonnetje:
Stuk brood hard gebakken in boter, om aan tafel in de erwtensoep te doen
kroe’tsjë (Q162p Tongeren)
|
broodkaantjes
III-2-3
|
23416 |
crypte |
crypte (<fr.):
kript (Q162p Tongeren)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
krɛp (Q162p Tongeren)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
32810 |
cultivator, extirpator |
extirpateur:
ɛkspǝtø̄r (Q162p Tongeren),
ɛkstirpatø̄r (Q162p Tongeren
[(ouder dan grondbreker)]
),
ɛkstripǝtø̄r (Q162p Tongeren),
ɛkstǝpǝtø̜̄r (Q162p Tongeren),
grondbreker:
grǫ.nt˱brē̜.kǝr (Q162p Tongeren)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiker:
blutzau̯kər (Q162p Tongeren),
zaps:
zaps (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
insect I [Goossens 1b (1960)] || paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)] || wesp
III-4-2
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
daochelekse zónde (Q162p Tongeren)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|