26635 |
breken, pletten |
breken:
brę̄.kǝ (L361p Tongerlo),
pletten:
plɛtǝ (L361p Tongerlo)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
21250 |
brief |
brief:
brēf (L361p Tongerlo)
|
brief [ZND m]
III-3-1
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brēi̯ǝ (L361p Tongerlo)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brēi̯hɛks (L361p Tongerlo)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broeds:
brēts (L361p Tongerlo)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L361p Tongerlo)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
34342 |
bronstig |
breustig:
bręi̯.stex (L361p Tongerlo)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L361p Tongerlo)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
bręk (L361p Tongerlo),
loopplank:
lø̜j.pplaŋk (L361p Tongerlo)
|
Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68]
II-3
|
20386 |
bruid |
bruid:
1a-m; 22, 29a;
brōēt (L361p Tongerlo)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|