| 34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L361p Tongerlo),
rolvat:
rǫlvāt (L361p Tongerlo)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
| 33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L361p Tongerlo)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
| 33523 |
draden of randen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅzə (L361p Tongerlo)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L361p Tongerlo)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
| 20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkə (L361p Tongerlo)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
| 19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L361p Tongerlo)
|
glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
| 34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stɛi̯ drīǝx (L361p Tongerlo)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L361p Tongerlo),
Pl. [dui.ve]
duuiv (L361p Tongerlo)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
| 24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L361p Tongerlo)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dui.vəkūii (L361p Tongerlo),
dűvǝkű̄i̯ (L361p Tongerlo),
duivenspijker:
dui.vəspi.kər (L361p Tongerlo),
duvǝspikǝr (L361p Tongerlo),
dűvǝspīkǝr (L361p Tongerlo)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|