e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordeweekse kleren `s werkdaags kleed: swerrekdjes kleid (Tungelroy), `s werkdaagse kleren: ⁄s werdjese kleier (Tungelroy), daagse kleren: daagse kleijer (Tungelroy), werkeldaagse kleren: werkeldaagse kleijer (Tungelroy) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || doordeweekse jurk III-1-3
doordeweekse mis doordeweekse mis: door de waekse mes (Tungelroy) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doordrenken, nat maken betten: bette (Tungelroy), soppen: soppe (Tungelroy), weken: weike (Tungelroy) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorn, stekel doorn: doôre (Tungelroy), doorn (mv.): dör (Tungelroy), doornen: daore (Tungelroy), stekel: steekel (Tungelroy) doorn || doornen [DC 23 (1953)] || stekel ve plant III-4-3
doornenkroon doornenkroon: doornekroen (Tungelroy) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
doornhaag doornenheg: dø̄rǝhęq (Tungelroy) Haag van haagdoorns of andere doornstruiken. [A 25, 4a; R I, 46; Vld.; monogr.] I-8
doorschieter doorwasser: dōrwasǝr (Tungelroy) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslag, drevel doorslag: dōrslāx (Tungelroy), drijver: drīvǝr (Tungelroy) Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.] II-9
dopeling dopeling: doupeling (Tungelroy), duipeling (Tungelroy) de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] III-2-2
dopen dopen: duipe (Tungelroy), soppen: soppe (Tungelroy, ... ) Dopen. [N 96D (1989)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)] || soppen, met stukjes brood in een pan met uitgebakken spek soppen III-2-3, III-3-3