33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
bōrdǝrii̯kǝ (L318b Tungelroy),
klein plaatsje:
klɛi̯n plɛ̄tskǝ (L318b Tungelroy)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
steigerleider:
stęjgǝrlęjǝr (L318b Tungelroy)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein nēͅske (L318b Tungelroy)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
ongedierte:
ongedeerdj (L318b Tungelroy)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
29813 |
kleine stenen |
lilliputters:
lilipøtǝrs (L318b Tungelroy)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klein geldj (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kleutergeld:
kleutergeldj (L318b Tungelroy)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
achterblijver:
achterbliever (L318b Tungelroy),
WLD
achterblīēver (L318b Tungelroy),
knauwel:
WLD
knouwel (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32681 |
klemmateriaal |
spij/spie:
spi (L318b Tungelroy)
|
Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b]
I-1
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
klep:
Boks mèt ei liêf draan.
klap (L318b Tungelroy),
klepboks:
klepboks (L318b Tungelroy),
klepbòks (L318b Tungelroy)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || klepbroek (broek met van voren of van achter een klep)
III-1-3
|