30146 |
kroonlijst |
lijstwerk:
līstwęrǝk (L318b Tungelroy)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroenluchter (L318b Tungelroy),
luchter:
luchter (L318b Tungelroy)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gāt (L318b Tungelroy)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
kroppen:
kroppe (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
kruihaspel:
kryjha.spǝl (L318b Tungelroy),
kruirad:
krȳjrāt (L318b Tungelroy)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kroêd (L318b Tungelroy)
|
kruid
III-4-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruid:
WLD
kro͂e͂t (L318b Tungelroy),
kruiden:
kruuje (L318b Tungelroy)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] || kruiden voor in de balkenbrij
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
winkelier:
winkelier (L318b Tungelroy)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20055 |
kruidje-roer-me-niet |
kruidje-roer-mich-niet:
-
kruudj roer mig neet (L318b Tungelroy)
|
Kruidje-roer-me-niet (Mimosa pudica L.) [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnageltje:
kroêdneegelke (L318b Tungelroy)
|
kruidnagel, ook sering
III-2-3
|