e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manenschurft fistel: festǝl (Tungelroy) Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t] I-9
manenstrang manenstrang: mānǝstrā.ŋk (Tungelroy) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mangel, wringer mangel: mangel (Tungelroy), wringer: vringer (Tungelroy) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manken hompelen: hoompele (Tungelroy), honkelen: honkele (Tungelroy), hônkele (Tungelroy), knakken: knakke (Tungelroy, ... ), trekken: trèkke (Tungelroy) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] || hinken, mank lopen || mank lopen, hinken III-1-2
mankeren iemand wat zijn: eeme waat zeen (Tungelroy), mankeren: mankere (Tungelroy, ... ), schelen: sjille (Tungelroy, ... ) mankeren || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan zak: zak (Tungelroy) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk jong van de geit bok: bok (Tungelroy), bokje: bøkskǝ (Tungelroy), bø̜kskǝ (Tungelroy) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stierkalf: stīr[kalf] (Tungelroy), stiertje: stīrkǝ (Tungelroy), varkalf: vɛr[kalf] (Tungelroy) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen stiertje: stīrkǝ (Tungelroy) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Tungelroy) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12