| 32585 |
mestkar |
mestkar:
[mest]kɛr (L318b Tungelroy)
|
De kar waarmee men stalmest naar het land vervoerde. Als deze kar niet uitsluitend voor het vervoer van mest bestemd was, werd ze na het mestuitrijden gereinigd. Als mestkar gebruikte men meestal de korte kar (L 115 vroeger, 159a, 163, 192a vroeger, 192b, 209, 216, 246 vroeger, 248, 265, 265b, 266, 288, 289, 290, 292, 320a, 324, 331, 331b, 369, 422), de slagkar (L 115 later, 192a later, 246 later, 247, 248, 265b, 270, 292, 294, 318b, Q 27, 191, 204a) en de aardkar (L 289, 314, 360, 364, 366, 367). Voor deze kartypen zij verwezen naar de aflevering betreffende de (oude) landbouwvoertuigen e.a.. Termen als mestwagen wijzen op een moderner vervoermiddel, dat - ook al is het tweewielig - wagen wordt genoemd, omdat het met luchtbanden is uitgerust. [N 11A, 7; N 17, 2a + 3a + 8 add. + 15b; A 42, 8a + b; monogr.]
I-1
|
| 24335 |
mestkever |
mestkever:
méstkéver (L318b Tungelroy),
WLD
mestkaever (L318b Tungelroy),
paardskever:
WLD
paerdskaever (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u de mestkever: een soort kever, groot blauwachtig glanzend, die in mest of van mest leeft (stronthommel, pekbeest, strontbeest, strontmulder) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 32839 |
mestplakken verspreiden |
koeflatsen uitereendoen:
kuflatsǝ utręi̯ndōn (L318b Tungelroy),
koestronten uitereenhouwen:
kustrøntj˱ utręi̯nhǫu̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
De koemestplakken in de wei met een riek of schop uit elkaar slaan, om te voorkomen dat er zich op die plekken schitbossen vormen. [NM, 8b; N 11A, 40b; div.; monogr.]
I-2
|
| 33408 |
mestplank onder de zitstokken |
beun:
bø̜̄n (L318b Tungelroy),
mestvloer:
męst˲vlur (L318b Tungelroy)
|
De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g]
I-6
|
| 32581 |
mestspade, mestmes |
mestspade:
[mest]spāi̯ (L318b Tungelroy)
|
Het voorwerp waarmee men het in het vorige lemma bedoelde werk verrichtte. Dit gereedschap werd ook wel gebruikt voor het afsteken van ingekuild veevoeder of geperst hooi. Van de onderstaande termen zijn er vele niet specifiek voor de meststeker: zij noemen een bepaald soort gerei dat ook voor ander werk te gebruiken is. Voor de varianten van mest zij verwezen naar het lemma (stal)mest. [N 18, 15 + 21d; N 5A, 50b; N 11A, 12; monogr.]
I-1
|
| 33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mesthoup (L318b Tungelroy),
mèsthoup (L318b Tungelroy)
|
hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)] || mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)]
I-7
|
| 25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
los:
los (L318b Tungelroy)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
| 32602 |
met compost bestrooien |
bamdmest/beemdmest varen:
[bamdmest, beemdmest] ˱vārǝ (L318b Tungelroy)
|
Weiland bemesten met compost. Omdat er gras- en onkruidzaden in kunnen zitten, wordt mengmest gewoonlijk niet op akkerland aangewend. [N 11, 22 + 25 add.; N 11A, 38; monogr.]
I-1
|
| 23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
met de sjoal roondjgoan (L318b Tungelroy)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stuu̯tǝ (L318b Tungelroy),
stūtǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 75]
I-12
|