| 17674 |
rechte, vormeloze benen |
bonenstokken:
bŏĕnestéék (L318b Tungelroy)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33764 |
rechterkant van het paard |
buitenhand:
butǝhantj (L318b Tungelroy)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
| 24975 |
rechtop |
fiks:
fiks (L318b Tungelroy)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 32504 |
rechtopstaande wissen |
stikselen:
steksǝlǝ (L318b Tungelroy)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
| 21720 |
rechtspreken |
rechten:
richte (L318b Tungelroy)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 18961 |
rechtvaardig |
eerlijk:
ierlik (L318b Tungelroy),
rechtvaardig:
rechtvaardig (L318b Tungelroy)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (L318b Tungelroy)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 25083 |
reeks, rij |
resem:
riesem (L318b Tungelroy),
rij:
rie (L318b Tungelroy),
riej (L318b Tungelroy),
(rieke-rieje).
riej (L318b Tungelroy),
rijtje:
ei rieke buim (L318b Tungelroy)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij, reeks || rijtje bomen
III-4-4
|
| 30480 |
reephout |
haveressen:
hāvǝręsǝ (L318b Tungelroy),
hondshout:
hǫntjshǫwt (L318b Tungelroy)
|
Hout dat wordt gebruikt voor het vervaardigen van dekgarden. [N F, 55]
II-9
|
| 32868 |
reepje overschietend gras |
baard:
bārt (L318b Tungelroy)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|