e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord om de klokhen te lokken klok, klok: klok, klok (Tungelroy) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit geit: gęi̯t (Tungelroy) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit sik: sek (Tungelroy) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roerdomp roerdomp: roordómp (Tungelroy), rōērdomp (Tungelroy), rosdomp: rosdóómp (Tungelroy) roerdomp || roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren roeren: reure (Tungelroy, ... ) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roerzeef passe-vite: pašəvit (Tungelroy) roerzeef III-2-1
roest roest: ros (Tungelroy, ... ) roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roestplek roestplek: rosplek (Tungelroy), spot: spot (Tungelroy) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Tungelroy, ... ) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoezen (Tungelroy), smiezelen: smiezele (Tungelroy) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1