e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rog rog: WLD  rog (Tungelroy) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3
rogge koren: kōrǝ (Tungelroy), rog(ge): rǫqǝ (Tungelroy) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood roggebrood: roggebrōēd (Tungelroy) roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3
roggemeelpap roggepap: Syst. WBD  roggepap (Tungelroy) Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk bovenschort: boovesjort (Tungelroy), rok: rok (Tungelroy) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok van grove stof tiereteien rok: Mannen droegen broeken van deze stof, die van buiten stroef en van binnen wollig aanvoelde, meestal blauw met een streepje, soms ook bruin.  tèèreteije rok (Tungelroy), tiereteien schort: Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.  teerteije sjort (Tungelroy), tiereteiesjort (Tungelroy) een rok van een bepaald sterk materiaal [turks leer, sterke stof] || rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok: algemeen rok: rok (Tungelroy, ... ), schort: sjort (Tungelroy) rok || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
roken roken: reuke (Tungelroy) roken III-2-3
rollaag waterlaag: wātǝrlǭx (Tungelroy) Wanneer het woonhuis met pannen wordt gedekt en stal en schuur met riet of stro, wordt op de grens van stro en pannen een bijzondere laag aangebracht die met de uiteinden op de pannen ligt. De rollaag zorgt ervoor dat het water goed naar beneden loopt. [N F, 52] II-9
rollen draaien: drɛi̯ǝ (Tungelroy), op de rug trekken: ǫp dǝ rø̜k trɛkǝ (Tungelroy), wellen: wɛlǝ (Tungelroy) De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-11, I-2