e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluitspeld sluitspeld: sloetspel (Tungelroy), slōētspel (Tungelroy), spang: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  spang (Tungelroy) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
sluitstang boven aan een poortvleugel schoude: šǭi̯ (Tungelroy) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
sluitsteen sluitsteen: slūtstęjn (Tungelroy), sluitstuk: slūtstø̜k (Tungelroy) De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.] II-9
slurpen slobberen: slŏbbere (Tungelroy), slurpen: slŏrpe (Tungelroy), slurpe (Tungelroy, ... ) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon vieze, een -: vîêze (Tungelroy) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] III-1-4
smaak smaak: smaak (Tungelroy, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smakken smekken: smekke (Tungelroy), smèkke (Tungelroy) smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3
smalen min doen over: mīn doon euver (Tungelroy), schampen: sjampe (Tungelroy), smalen: smale (Tungelroy, ... ) met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten doel: doel (Tungelroy, ... ) De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)] || Doel, schietterrein voor boogschutters. III-3-2
smalle buikriem buikketting: būkkęteŋ (Tungelroy), buikriem: būkrēm (Tungelroy) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10