e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stempel stempel: stempel (Tungelroy) Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.] II-1
stempelen stempelen: stempele (Tungelroy, ... ) het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)] III-3-1
stemvork stemijzer: stumiezer (Tungelroy) Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] III-3-2
stenen omheining schans: sjans (Tungelroy) een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] III-2-1
stenen pot, keulse pot keulse pot: keulse pot (Tungelroy) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stenendrager kruier: krøjǝr (Tungelroy) De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.] II-9
ster van bethlehem (campanula isophylla moretti) ster van bethlehem: ster van Betlem (Tungelroy), -  ster van betlehem (Tungelroy, ... ) ster van bethlehem (Campanula isophylla Moretti) [DC 60a (1985)] || Ster van Bethlehem (campanulla isophulla alba) (kampanulla, valse edelweiss). [N 92 (1982)] III-2-1
sterke mortel cementspecie: sǝmęntspēsi (Tungelroy), fijne specie: fīn spēsi (Tungelroy) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterke trasmortel trasspecie: trasspēsi (Tungelroy) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterven de gaard afgaan: cf. tugelroys wb. p. 192 s.v."gaerd"= staak, stevig lange tak, gard  de gaerd aaf goân (Tungelroy), de laatste keutel afnijpen: de lëste keutel aafniêpe (Tungelroy), de pijp aan maarten geven: de pijp aan Maarten geven  de piêp aan Merte gaeve (Tungelroy), doodgaan: doedgoan (Tungelroy), doeëd goân (Tungelroy), dōēd gaon (Tungelroy), dôêd gaon (Tungelroy), hemelen: heemele (Tungelroy), hemele (Tungelroy), het gat toenijpen: het gat dichtkijpen  ’t gaât toewniêpe (Tungelroy), kapotgaan: kaapot goân (Tungelroy), kapot (Tungelroy), kǝpot˲gǭn (Tungelroy), WLD  kapotgaon (Tungelroy), met de voeten tegen de bedplank houden: mèt ’e veut teege de bèdplânk houwe (Tungelroy), sterven: sterreve (Tungelroy), stɛrvə (Tungelroy) de pijp uit gaan || dood gaan || dood(gaan) (sarc.) || doodgaan || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)] I-11, III-2-2, III-4-2