e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschillende knikkerspelen: nagooien nagooien: noagoeje (Tungelroy) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
verschuldigd zijn schuldig zijn: sjöldjig zeen (Tungelroy) verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)] III-3-1
verse koe verse koe: vǫrsǝ ku (Tungelroy), verse vaars: vǫrsǝ vē̜rs (Tungelroy) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versierde schouderdoek kardinaal: karnaal (Tungelroy), kardinaal (<fr.): karnaal (Tungelroy) schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
versieren (met bloemen) kransen: kranse (Tungelroy), sieren: seere (Tungelroy), versieren: NB verséér: versiering. t stelt hiej neet veur verséér! lett. het staat hier niet als versiering, m.a.w. eet en drink er maar lekker van!  verseere (Tungelroy) Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Versieren. III-3-2
versiersel sieraad: seerróád (Tungelroy), smuk (<du.): smuk (Tungelroy), versiersel: verseersele (Tungelroy) sieraad, versiering || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
verslachten afslachten: āfslaxtǝ (Tungelroy), lichten: (het vlees) lext (Tungelroy) Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97] II-1
versleten kaal: kaal (Tungelroy, ... ), versleten: verslete (Tungelroy), versliëte (Tungelroy) [versleten] || door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] III-1-3
versnijden verspringen: vǝrspreŋǝ (Tungelroy) Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a] II-9
verstand bezei: beseij (Tungelroy), verstand: verstandj (Tungelroy, ... ), verstândj (Tungelroy) een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || verstand III-1-4