e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boogschuttersgilde doel: de doel (Tungelroy), doel (Tungelroy), schutterij: sjötteriej (Tungelroy) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: baûm (Tungelroy), boompje: buimke (Tungelroy) boom III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Tungelroy) I-7
boomhaak dekhaak: dękhǭk (Tungelroy  [(deze werd gebruikt)]  ) De in verschillende vormen uitgevoerde metalen haak waarmee de wisboom aan de panlat wordt gehangen. De boomhaak kan zijn voorzien van een leren riem of een ijzeren ring waarin de wisboom wordt geschoven. Zie ook afb. 78b-c. [N F, 19a-c] II-9
boomklever boomklever: boumkleever (Tungelroy), boumklever (Tungelroy) boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)] III-4-1
boomkruin kruin: WLD  krōēn (Tungelroy) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomkruiper boomkruipertje: boumkroeperke (Tungelroy), boomlopertje: baumluiperke (Tungelroy), alleen in kandidaatsscriptie  baumluiperke (Tungelroy) boomkruiper || boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)] III-4-1
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumlîêwerik (Tungelroy), grasleeuwerik: graaslieëwerik (Tungelroy), kuifleeuwerik: koeflîêwerik (Tungelroy) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boompieper boomklever: boumkleever (Tungelroy), boumklever (Tungelroy) boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boomstronk boks: boks (Tungelroy), bòks (Tungelroy), boomboks: baûmbòks (Tungelroy), hegstomp: hegstoômp (Tungelroy), poest: poêst (Tungelroy), (= van den).  poest (Tungelroy), stramp: strâmp (Tungelroy), in Stramp-roy, "van boomstronken gerooide (ontdane) plek in een bos  strâmp (Tungelroy), stronk: strônk (Tungelroy) boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || boomstronk, stobbe van oude heg || stronk III-4-3