18035 |
diarree |
aan de/het schijt:
ān dǝ šīt (L318b Tungelroy),
buikloop:
bōēkloup (L318b Tungelroy),
dunne, de -:
dunne (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
pratsen:
pratsje (L318b Tungelroy),
schijt:
aan è sjiiet zeen (L318b Tungelroy)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || diarree hebben || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (L318b Tungelroy)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
21756 |
dienstplicht moeten doen |
opmoeten:
opmoote (L318b Tungelroy),
opmotte (L318b Tungelroy)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L318b Tungelroy)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L318b Tungelroy),
weg:
wēēg (L318b Tungelroy)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
klit:
WLD
klet (L318b Tungelroy),
klit (L318b Tungelroy)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
stief wére (L318b Tungelroy),
stiëf waere (L318b Tungelroy)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
neus wie een herenpeer:
ein naas wie ein hieërepaer (L318b Tungelroy),
stompneus:
stompnaas (L318b Tungelroy),
< lm. lange neus.
stompnaas (L318b Tungelroy),
tuit:
tōōt (L318b Tungelroy)
|
dikke neus || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20632 |
dikke snee brood |
homp:
Syst. WBD
hoomp (L318b Tungelroy),
paardssnede:
péérdssneei (L318b Tungelroy)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18688 |
dikke want |
pij:
pieje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|