29122 |
drijfwiel |
spoelrad:
spōlrāt (L318b Tungelroy)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzandj (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
bijkloppen:
bīklǫpǝ (L318b Tungelroy),
drijven:
drīvǝ (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Een dak met riet dekken. Voor bedekking met riet worden de regels of sparren van het dak op een onderlinge afstand van 45 à 55 cm geplaatst. Daarop worden panlatten aangebracht op afstanden van ongeveer 28 cm. Op deze latten wordt eerst een dunne spreilaag ter dikte van 5 cm met dunne dekgaarden en wilgen stroppen bevestigd; daarna wordt het dekriet in lagen van 6 cm dikte opgebracht en op dezelfde wijze aan de panlatten verbonden. De lagen schuiven telkens de afstand van twee panlatten naar boven op en men brengt er zoveel lagen op, totdat een dikte van circa 26 cm is verkregen. Vervolgens wordt het dak afgeschoren, waardoor alle uiteinden van het riet in een plat vlak komen. De nok wordt gewoonlijk met rietvorsten, een soort van brede, gebakken dakpannen, afgedekt, nadat vooraf in de top een rondhout of beslagen hout is gelegd, waarlangs men aan weerszijden de specie spreidt waarin de rietvorsten komen te liggen (Zwiers II, pag. 279). [N F, 45a] || Het werken met de stootklos. [N F, 27]
II-9
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (L318b Tungelroy),
drīnke (L318b Tungelroy),
lessen:
lésse (L318b Tungelroy)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
leppen:
lɛpǝ (L318b Tungelroy),
zuiken:
zūkǝ (L318b Tungelroy)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L318b Tungelroy),
glā.s (L318b Tungelroy),
glāās (L318b Tungelroy)
|
drinkglas || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapper (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
roemer:
rōmər (L318b Tungelroy),
ryəmər (L318b Tungelroy)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || roemer, wijnglas
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkgat:
drēŋkgāt (L318b Tungelroy),
drinkkuil:
dreŋkkūl (L318b Tungelroy),
kuil:
kūl (L318b Tungelroy)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
drab, ook grondstof om lemen vloer te maken (mengsel van water, leem, gruis en kalk) || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33701 |
droge plekken in moeras |
bult:
bø̜̄ljtj (L318b Tungelroy),
horst:
hǫrst (L318b Tungelroy)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|