17709 |
een wind laten |
afschijten:
aafsjeete (L318b Tungelroy),
ene afrijten:
einen aafriête (L318b Tungelroy),
ene aftrekken:
einen aaftrèkke (L318b Tungelroy),
ene laten vliegen:
eine loate vlege (L318b Tungelroy),
ene lossen:
d`r eine losse (L318b Tungelroy),
poepen:
poêpe (L318b Tungelroy),
schijten:
sjiête (L318b Tungelroy),
vlammen:
vlemme (L318b Tungelroy)
|
een harde wind laten || een wind laten || poepen || wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
kotelen:
kūtǝlǝ (L318b Tungelroy)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een ziekte onder de leden hebben:
héé heet ein zeekdje ongere leeje (L318b Tungelroy),
wat onder de leden hebben:
hé heet wat onger de leej (L318b Tungelroy)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34542 |
eend |
eend:
ęnj (L318b Tungelroy)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
eendemoos:
ènjemoos (L318b Tungelroy),
ééndjemoos (L318b Tungelroy)
|
eendekroos [DC 56 (1981)] || kroos
III-4-3
|
33414 |
eendenhok |
eendenkooi:
ēndjǝkūǝi̯ (L318b Tungelroy)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
22475 |
eenentwintigen (kaartspel) |
banken:
banke (L318b Tungelroy),
eenentwintigen:
einentwintjige (L318b Tungelroy),
einentwintjigen (L318b Tungelroy)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24853 |
eenjarige plant |
eenjarig plantje:
eijörige plantje (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u: planten, door zaaien vermeerderd, met een levensduur van 6-8 maanden (uitzonderingen daargelaten!) (éénjarige planten) [N 73 (1975)]
III-4-3
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
scheerling:
šē̜rleŋ (L318b Tungelroy)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
reeploeg:
rī[ploeg] (L318b Tungelroy),
rondploeg:
ronj(tj)[ploeg] (L318b Tungelroy)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|