22738 |
eiertikken |
eitje kippen:
eike kuppen (L318b Tungelroy),
kippen:
kuppe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Eiertikken. || Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigedom (L318b Tungelroy),
eigendom (L318b Tungelroy)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L318b Tungelroy)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
-
eik (L318b Tungelroy),
eikenboom:
eikebaum (L318b Tungelroy),
-
eikebaum (L318b Tungelroy)
|
eik || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L318b Tungelroy)
|
eikel
III-4-3
|
30479 |
eikenwal |
eikenwal:
ęjkǝwãl (L318b Tungelroy)
|
Stuk grond waarop een boer bandhout kweekt voor eigen gerief. [N F, 53]
II-9
|
24608 |
eikvaren |
eikenvaren:
-
eikevaren (L318b Tungelroy)
|
gewone eikvaren [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
wiek:
wik (L318b Tungelroy)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
21755 |
eis van de aanklager |
straf:
straf (L318b Tungelroy)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L318b Tungelroy),
ègerst (L318b Tungelroy),
éégerst (L318b Tungelroy),
egest:
èègest (L318b Tungelroy)
|
ekster || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|