e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijnste zeef, uitschotzeef krielzeef: krīlzēf (Tungelroy) Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c] I-5
fijt fijt: fiet (Tungelroy), fīēt (Tungelroy) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas haasje: haeske (Tungelroy), ossehaas: ossehaas (Tungelroy), varkenskis: verrekeskis (Tungelroy) een muisje rookvlees || lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] || varkenshaas (lettl. varkensbil) III-2-3
filter in de melkzeef zijtje: zīkǝ (Tungelroy) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fladderen fladderen: fladdere (Tungelroy, ... ) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Tungelroy) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flamingoplant flamingo: falmingo (Tungelroy), -  flamingo (Tungelroy, ... ) Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-2-1
flanel flanel: flǝnɛl (Tungelroy) Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7
flaphoed flaphoed: flaphood (Tungelroy, ... ) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw flauw: flauw (Tungelroy), flouw (Tungelroy), leps: leps (Tungelroy, ... ) flauw, slap || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3