33228 |
fijnste zeef, uitschotzeef |
krielzeef:
krīlzēf (L318b Tungelroy)
|
Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c]
I-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L318b Tungelroy),
fīēt (L318b Tungelroy)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
haasje:
haeske (L318b Tungelroy),
ossehaas:
ossehaas (L318b Tungelroy),
varkenskis:
verrekeskis (L318b Tungelroy)
|
een muisje rookvlees || lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] || varkenshaas (lettl. varkensbil)
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijtje:
zīkǝ (L318b Tungelroy)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L318b Tungelroy)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20019 |
flamingoplant |
flamingo:
falmingo (L318b Tungelroy),
-
flamingo (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
28758 |
flanel |
flanel:
flǝnɛl (L318b Tungelroy)
|
Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.]
II-7
|
18648 |
flaphoed |
flaphoed:
flaphood (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L318b Tungelroy),
flouw (L318b Tungelroy),
leps:
leps (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
flauw, slap || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|