20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
matsgaar:
matsj gaar (L318b Tungelroy),
murg:
mörreg (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
gaar, rijp, mals || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] || mals, rijp, goed gaar
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
oog:
auge (L318b Tungelroy),
rijggat:
rieggaater (L318b Tungelroy),
rieggater (L318b Tungelroy)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24547 |
gagel |
gaalhout:
goâlhout (L318b Tungelroy),
-
goâlhout (L318b Tungelroy),
gagel:
guuchel (L318b Tungelroy),
hagel (L318b Tungelroy),
-
gagel (L318b Tungelroy),
guuchel (L318b Tungelroy)
|
gagel [DC 60a (1985)] || Gagel (myrica gale). Tot 1,5 m hoge struik met sterk aromatische geur; de bladeren zijn langwerpig-spatelvormig en aan de top getand, de onderkant heeft harskliertjes; de bloemen zijn eenslachtig, de mannelijke in rechtopstaande, bruine katjes, de vrouwel [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33905 |
gal |
gal:
gal (L318b Tungelroy)
|
Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.]
I-9
|
21314 |
galgenaas |
vlegel:
vlegel (L318b Tungelroy)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32673 |
galgpalen |
schraag:
šrãx (L318b Tungelroy)
|
Op het asblok van de oude houten karploeg stonden twee vertikale latten of staven die van een rij gaten voorzien waren. De ploegboomdrager werd langs deze latten op de gewenste hoogte geschoven en op elk van beide met een pin vastgezet. De termen pinnenlat en verstellat lijken betrekking te hebben op één van de beide palen. Sommige andere benoemen wel het mede door deze latten gevormd raamwerk in zijn geheel. [N 11, 31.II.g; N 11A, 97g.]
I-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgate (L318b Tungelroy)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24650 |
galnoot |
galnoot:
WLD
galnoot (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33849 |
galopperen |
vierhakkig gaan:
vērękex gǭn (L318b Tungelroy),
viervoets (lopen):
vērvø̄ts (L318b Tungelroy)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gank (L318b Tungelroy),
ga͂nk (L318b Tungelroy)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)]
III-2-1
|