25188 |
geluid van naderend onweer |
doebelen:
(dòbbeldje-gedòbbeldj).
dòbbele (L318b Tungelroy),
dommelen:
(dòmmeldje-gedòmmeldj).
dòmmele (L318b Tungelroy),
hommelen:
hommele (L318b Tungelroy),
(hòmmeldje-gehòmmeldj).
hòmmele (L318b Tungelroy),
rommelen:
rommele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
rŏmmele (L318b Tungelroy)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] || rommelen van onweer in de verte
III-4-4
|
17711 |
geluidloze wind |
losse flodder:
Zn.
losse flodder (L318b Tungelroy)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lökke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
boffer:
boffer (L318b Tungelroy),
gelukzak:
gelökzak (L318b Tungelroy),
zwijn hebben:
hae heet zwein (L318b Tungelroy)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemaekelik (L318b Tungelroy),
gemèèkelijk (L318b Tungelroy),
handig:
hanjig (L318b Tungelroy),
hendjig (L318b Tungelroy),
op zijn gemak:
op ze gemaak (L318b Tungelroy)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
25527 |
gemalen en gezuiverd graan |
gebakte:
gǝbɛqdjǝ (L318b Tungelroy),
meel:
mē̜l (L318b Tungelroy)
|
Omdat de vraagstelling niet helemaal duidelijk was, kwamen er bij de antwoorden op de vraag naar de naam voor "gemalen en gezuiverd graan" zowel meel- als bloem-opgaven voor. Meel bestaat uit het inwendige van de tarwe- of roggekorrel plus de zemel, dus het is de geheel vermalen korrel, terwijl de bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern (Schoep blz. 12). Vroeger werd de gehele korrel vermalen tot meel. Daarna werd het meel gezeefd, waarbij een groot deel der zemelen achterbleef op de zeef. Het gezeefde product was dan de bloem, die echter nog heel wat zemeldelen bevatte (Schoep blz. 13). De voor dit lemma opgegeven bloem-varianten zijn verplaatst naar het lemma ''bloem''. [N 29, 14b; N 29, 15c; N 16, 80]
II-1
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
grijze bloem:
grīsblōm (L318b Tungelroy),
voermeel:
vōrmē̜l (L318b Tungelroy)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastelaovusgek (L318b Tungelroy)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (L318b Tungelroy),
laag:
līēg (L318b Tungelroy)
|
gemeen || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sekertaris (L318b Tungelroy),
sikketaris (L318b Tungelroy)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|