23987 |
geweten |
geweten:
gewete (L318b Tungelroy)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18131 |
gewond |
gekwetst:
gekwetstj (L318b Tungelroy)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L318b Tungelroy),
spø̜rx (L318b Tungelroy)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gewricht (L318b Tungelroy),
gewrichte (L318b Tungelroy)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompeniej (L318b Tungelroy),
kōmpenie (L318b Tungelroy)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezicht (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
wezen:
waeze (L318b Tungelroy)
|
gezicht (zintuig) || gezicht, gelaat || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
muil:
moel (L318b Tungelroy),
schijnheilig gezicht:
sjienheilig gezicht (L318b Tungelroy)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
gezin:
gezin (L318b Tungelroy),
huishouden:
hoeshöje (L318b Tungelroy)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezondj (L318b Tungelroy),
gezoondj (L318b Tungelroy),
gezoôndj (L318b Tungelroy)
|
gezond || Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|