20091 |
gipskruid (gypsophila muralis) |
rijdertjes:
en andere grasachtige trilbloemen
riejerkes (L318b Tungelroy)
|
gipskruid
III-2-1
|
17879 |
gispen, geselen |
geselen:
geisele (L318b Tungelroy)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
desem:
dęjsǝm (L318b Tungelroy),
gist:
gist (L318b Tungelroy),
gęst (L318b Tungelroy),
gɛs (L318b Tungelroy)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glasjees (L318b Tungelroy),
glazees (L318b Tungelroy),
leren haas:
léére haose (L318b Tungelroy)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L318b Tungelroy)
|
glad [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
kale draad:
kālǝ drǭt (L318b Tungelroy)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-lood:
glaas in loeet (L318b Tungelroy)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gordien (L318b Tungelroy),
gurdien (L318b Tungelroy)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
buffet:
buffet (L318b Tungelroy),
glazenkast:
glaze kast (L318b Tungelroy),
glazekast (L318b Tungelroy)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazen:
glaas- (L318b Tungelroy),
glazig:
glazig (L318b Tungelroy)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|