18625 |
haarbandje |
haarbandje:
floeren haorbentje (L318b Tungelroy)
|
haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32890 |
haarblok |
haarblok:
hārblǫk (L318b Tungelroy)
|
Het haarblok is het houten voorwerp waarin het haarspit wordt vastgezet als men het niet in de grond zet. Soms heeft het haarblok een zodanige vorm en omvang dat men er tevens schrijlings op kan zitten; vaak heeft het dan de vorm van een hoefijzer. Bij de mondelinge enquêtes in Belgisch Limburg is aangetekend waar het haarblok is aangetroffen; dit gebied is op kaart 25 aangegeven. Ook buiten dit gebied komen benamingen voor het haarblok voor, zoals uit het lemma blijkt. Zie afbeelding 8. [N 18, 88; JG 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 11, 85, N 15; A 23, 16]
I-3
|
18726 |
haarborstel |
haarborstel:
haorbostel (L318b Tungelroy),
hoarbōrstel (L318b Tungelroy)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
brillantine (fr.):
briljantien (L318b Tungelroy)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
haarenkelen:
haar inkele (L318b Tungelroy),
haarinkel (L318b Tungelroy),
haarinkele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
hāreŋkǝlǝ (L318b Tungelroy),
verhaarenkelen:
verhaarinkele (L318b Tungelroy)
|
de enkels bezeren door schuren bij het lopen op klompen || De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || pijnlijke of ontvelde enkel door het tegen elkaar schuren bij het klomplopen || stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)]
I-9, III-1-2
|
32889 |
haargaffel |
haargaffeltje:
hārgɛfǝlkǝ (L318b Tungelroy)
|
De haargaffel is een houten gaffel waarmee men de zeis bij het haren in het veld ondersteunt. Meestal worden er twee, soms drie, tegelijk gebruikt. Soms gebruikt men voor dit doel twee stokken die in de vorm van een Andreaskruis in de grond gestoken worden. In veel plaatsen komt het gebruik van haargaffels niet (meer) voor, maar wordt het blad van de steel van de zeis afgenomen; zie kaart 25. In L 288a gebruikt men een schudgaffel ter ondersteuning van de steel; in L 291 een ploegstok. Zie afbeelding 7a. [N 18, 91; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-3
|
32886 |
haargetuig |
haargetouw:
hārgǝtǫu̯ (L318b Tungelroy),
haargetuig:
hārgǝtȳx (L318b Tungelroy)
|
Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.]
I-3
|
32887 |
haarhamer |
haarhamer:
hārhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
17795 |
haarlok |
lok:
lok (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17574 |
haarscheiding |
luizenpad:
loêzepaad (L318b Tungelroy),
schei:
sjei (L318b Tungelroy),
sjeij (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
scheiding (in het haar) || scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)]
III-1-1
|