17627 |
hals |
hals:
hâls (L318b Tungelroy)
|
hals
III-1-1
|
18236 |
halssnoer |
ketting:
ketting (L318b Tungelroy),
kétting (L318b Tungelroy),
kraal:
kral (L318b Tungelroy),
snoer:
snoor (L318b Tungelroy),
snoôr (L318b Tungelroy)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || kraal || snoer, halsketting
III-1-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsūn (L318b Tungelroy),
halfter:
hɛlxtǝr (L318b Tungelroy),
halster:
hɛlstǝr (L318b Tungelroy),
hoofdsel:
hytsǝl (L318b Tungelroy),
hø̜tsǝl (L318b Tungelroy),
hoofdstel:
hø̜tsǝl (L318b Tungelroy),
stalband:
stālbānt (L318b Tungelroy)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
ne halve frang (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
halve gèùldje (L318b Tungelroy)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
ierste kwarteer (L318b Tungelroy),
opkomende maan:
opkoomendje maon (L318b Tungelroy),
wassende maan:
wassendje (L318b Tungelroy)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afgaande maan:
aafgaondje maon (L318b Tungelroy),
aafgoandje (L318b Tungelroy),
laatste kwartier:
léste kwarteer (L318b Tungelroy)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29826 |
halve steen |
halve steen:
halǝvǝ stęjn (L318b Tungelroy),
kop:
kǫp (L318b Tungelroy)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
21607 |
halve stuiver |
soes:
Van Dale: sou (<Fr.), stuiver.
ein zoes (L318b Tungelroy),
sōēs (L318b Tungelroy)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
halve zoondig (L318b Tungelroy)
|
Een kerkelijke feestdag door de week die als zondag te vieren is [heiligedag, planke zondeg]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|