20021 |
hanggeranium |
hanggeranium:
hanggeranium (L318b Tungelroy),
-
hanggranium (L318b Tungelroy)
|
hanggeranium [DC 60a (1985)] || Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsloot (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30489 |
hangsteiger |
steiger:
stęjgǝr (L318b Tungelroy)
|
Steiger waarop de dakdekker staat wanneer hij het onderste deel van de dakbedekking vervaardigt. De steiger bestaat uit vier planken die op zogenaamde steigerbokken rusten. Het geheel wordt met touwen aan de muur bevestigd. Zie ook het lemma 'Hangende steiger'. Het betreft daar een vergelijkbare steiger die door de metselaar wordt gebruikt. [N F, 11; N 64, 147a]
II-9
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
aansteller (L318b Tungelroy),
flap:
flap (L318b Tungelroy),
hansworst:
hansworst (L318b Tungelroy)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hard schreeuwen:
haard sjrieëwe (L318b Tungelroy)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25147 |
hard waaien |
boezen:
boeze (L318b Tungelroy),
boezen (L318b Tungelroy),
(boêzdje-geboêzdj).
boêze (L318b Tungelroy),
stormen:
(storremdje-gestorremdj).
storreme (L318b Tungelroy)
|
hard waaien || hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] || hard waaien, stormen
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hard:
haard (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] || hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22470 |
harde puntslag van een priktol |
piek:
piek (L318b Tungelroy)
|
Een harde puntslag van een priktol op een andere die ligt of draait [pramooi, pikadder, pug, peg, punk, piek, piko, keek, mok]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33684 |
harde, lastige grond |
harde:
hārdǝ (L318b Tungelroy),
klotgrond:
klotgrōnjtj (L318b Tungelroy),
taaie grond:
tɛjǝ gronjtj (L318b Tungelroy)
|
Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
18036 |
hardlijvigheid, hardlijvig (zijn) |
hardlijvig:
haardlievig (L318b Tungelroy),
verstopping:
verstopping (L318b Tungelroy)
|
Constipatie: verstopping, hardlijvigheid (beslotenheid, constipatie, obsteeg afgaan). [N 84 (1981)]
III-1-2
|