21151 |
heerbaan |
dijk:
dīēk (L318b Tungelroy)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
kattestert (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
-
kattestert (L318b Tungelroy),
kattestaart:
katǝstɛrt (L318b Tungelroy)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart
I-5, III-4-3
|
18897 |
heerszuchtig |
heerszuchtig:
hierszuchtig (L318b Tungelroy)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
hees || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19447 |
heg, haag |
heg:
hek (L318b Tungelroy),
hékg (L318b Tungelroy)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
boerennachtegaal:
boorenachtegaal (L318b Tungelroy),
boorenachtegoal (L318b Tungelroy)
|
heggemus || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24600 |
heggenrank |
heggenrank:
héggerank (L318b Tungelroy)
|
Heggerank (bryonia alba 150 tot 350 cm groot. De plant is tweehuizig met een dikke, knolvormige wortelstok, door middel van ranken klimmend; de bladeren zijn ongeveer hartvormig 5-lobbig; de bloemen zijn eenslachtig (de vrouwelijke zijn kleiner dan de m [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
heibeesem (L318b Tungelroy),
heibesum (L318b Tungelroy)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30063 |
heien |
heien:
hɛjǝ (L318b Tungelroy)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
moergrond:
moergrondj (L318b Tungelroy)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|