32309 |
band |
reep:
ręjp (L318b Tungelroy)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
34084 |
banden |
banden:
bɛnj (L318b Tungelroy),
bɛntj (L318b Tungelroy),
pezen:
pēzǝ (L318b Tungelroy)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (L318b Tungelroy),
schurk:
sjörk (L318b Tungelroy)
|
een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
sjolk (L318b Tungelroy),
sjölk (L318b Tungelroy)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
bang (L318b Tungelroy),
bangelijk:
bengelik (L318b Tungelroy),
schuw:
sjoew (L318b Tungelroy),
sjoēw (L318b Tungelroy)
|
bang || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bange sok:
bange soek (L318b Tungelroy),
bangerik:
bangerik (L318b Tungelroy),
bangeschijterd:
bange sjîeterd (L318b Tungelroy),
bangesjieterd (L318b Tungelroy),
schijthuis:
ei sjiethoe‧s (L318b Tungelroy),
sjiethoes (L318b Tungelroy)
|
bangebroek || bangebroek, bangeschijterd || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank:
bank (L318b Tungelroy)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
breefke (L318b Tungelroy)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20181 |
barensweeën |
wee:
wee (L318b Tungelroy),
ween:
weeje (L318b Tungelroy)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (L318b Tungelroy)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|