17893 |
klieven |
kloven:
klø̜jvǝ (L318b Tungelroy),
Ook: klove.
kluive (L318b Tungelroy),
scheiden:
sjeie (L318b Tungelroy),
splijten:
splītǝ (L318b Tungelroy)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
30449 |
klikplank |
klikplank:
klekpla.ŋk (L318b Tungelroy)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
24581 |
klimop |
klimop:
WLD
(klimop) (L318b Tungelroy),
wintergroen:
weentjergreun (L318b Tungelroy),
-
weentjergreun (L318b Tungelroy),
WLD
wintjergreun (L318b Tungelroy)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop
III-4-3
|
24672 |
klimplant |
leiertje:
leijerkes (L318b Tungelroy),
opklimmertje:
opklummerkes (L318b Tungelroy)
|
klimplanten
III-4-3
|
19973 |
klink |
kipplank:
kipplaŋk (L318b Tungelroy),
klip:
klep (L318b Tungelroy)
|
Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.]
II-9
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
klinken || klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29828 |
klisklezoor |
papenzwans:
pāpǝzwans (L318b Tungelroy)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klitkruid:
klitkroed (L318b Tungelroy)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
klokken:
klokǝ (L318b Tungelroy)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
appelenkeets:
appelekits (L318b Tungelroy),
keets:
kits (L318b Tungelroy),
kits:
kits (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis
I-7, III-2-3
|