| 33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u: komkommer [N 71 (1975)]
I-7
|
| 18826 |
kommervol (zijn): kommer |
zorgen:
zörg (L318b Tungelroy)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24322 |
konijnenhol |
hol:
WLD
hool (L318b Tungelroy),
konijnspijp:
knienspiep (L318b Tungelroy),
pijp:
piep (L318b Tungelroy),
WLD
pīēp (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
| 21266 |
koning |
koning:
kø̄neŋ (L318b Tungelroy),
koningsas:
kø̄neŋsas (L318b Tungelroy)
|
De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14]
I-11, II-3
|
| 22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
støͅk (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
keuning (L318b Tungelroy)
|
Heer, koning.
III-3-2
|
| 26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
kø̄neŋ (L318b Tungelroy)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
| 28400 |
koningin |
moer:
mōr (L318b Tungelroy)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
| 34186 |
koningskop |
koningskop:
kø̄neŋskop (L318b Tungelroy),
kø̜neŋskop (L318b Tungelroy)
|
Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.]
I-11
|
| 18968 |
konkelen |
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
konkele (L318b Tungelroy),
koonkele (L318b Tungelroy)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|