34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kǭvǝrtɛnj (L318b Tungelroy),
kǭvǝrtɛntj (L318b Tungelroy)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zog:
zōx (L318b Tungelroy),
zok:
zōk (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpot:
mèlkpot (L318b Tungelroy),
melkpotje:
melkpötje (L318b Tungelroy),
mèlkpötje (L318b Tungelroy)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkęr (L318b Tungelroy)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlku (L318b Tungelroy),
melktype:
mɛlktip (L318b Tungelroy)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkspēgǝl (L318b Tungelroy)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mɛlkstōl (L318b Tungelroy),
melkstoeltje:
mɛlkstø̄lkǝ (L318b Tungelroy)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
bijtertjes:
biêterke (L318b Tungelroy),
melktanden:
melktendj (L318b Tungelroy),
méélktèng (L318b Tungelroy)
|
melktand || melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
zišōtǝl (L318b Tungelroy)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
WLD
meloen (L318b Tungelroy)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|