34369 |
metalen scheplepel |
voerteil:
vōrtęi̯l (L318b Tungelroy)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
hakkel:
hakkel (L318b Tungelroy),
memmen:
męmǝ(n) (L318b Tungelroy)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlǝr (L318b Tungelroy)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L318b Tungelroy),
muren:
mō.rǝ (L318b Tungelroy)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metselkoord:
mętsǝlkōrt (L318b Tungelroy),
metseltouw:
mętsǝltǫw (L318b Tungelroy),
mɛtsǝltǫw (L318b Tungelroy)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (L318b Tungelroy),
sprenkelen:
spreŋkǝlǝ (L318b Tungelroy)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
papzand:
pap˲zantj (L318b Tungelroy),
rivierzand:
rǝvērzantj (L318b Tungelroy),
scherpe zand:
šęrǝpǝ zantj (L318b Tungelroy),
zand:
zantj (L318b Tungelroy)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braodworst (L318b Tungelroy),
droogworst:
druugworst (L318b Tungelroy)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmē̜kǝr (L318b Tungelroy)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
21585 |
mevrouw |
mevrouw:
(is deftiger).
mevrouw (L318b Tungelroy),
vrouw:
vrouw (L318b Tungelroy)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|