30178 |
muurstijlen |
stijlen:
stīlǝ (L318b Tungelroy)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
30145 |
muurvlechting |
boerestrik:
bōrǝstrek (L318b Tungelroy),
vlechtwerk:
vlɛxtwęrǝk (L318b Tungelroy)
|
Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
NB meziekmaake, muziekmaken, musiceren.
meziek (L318b Tungelroy)
|
Muziek.
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrument (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
strument:
struumênt (L318b Tungelroy)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Instrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muziekman:
muziekman (L318b Tungelroy),
muzikant:
muzikant (L318b Tungelroy),
speelman:
speulmân (L318b Tungelroy)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Speelman, muzikant.
III-3-2
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L318b Tungelroy)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
29125 |
naaf van het drijfwiel |
koon:
kōn (L318b Tungelroy)
|
Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (L318b Tungelroy)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nē̜jǝ (L318b Tungelroy)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
nęjmǝšin (L318b Tungelroy)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|