e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nest, hoeveelheid jongen nest: nést (Tungelroy), WLD  nest (Tungelroy), worp: WLD  worp (Tungelroy) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bochten: boochte (Tungelroy), timmeren: tummere (Tungelroy, ... ) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] || nestelen, nest bouwen III-4-1
nestverlater uitvliegen: oetvlege (Tungelroy), vlug: vlögk (Tungelroy), vlök (Tungelroy) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || uitvliegerig III-4-1
netvloeistof bier: bier (Tungelroy), melk: melk (Tungelroy), suikerei: sokǝrē̜j (Tungelroy), water: water (Tungelroy) Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.] II-1
neus neus: naas (Tungelroy) neus III-1-1
neus (spotnamen) snotterneus: snoternaas (Tungelroy), snuit: snōēt (Tungelroy) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Tungelroy), tip: tup (Tungelroy, ... ) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: naasgate (Tungelroy), naasgater (Tungelroy) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem ring: reŋk (Tungelroy), scheer: šīr (Tungelroy) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Tungelroy) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10