25965 |
bergmolen |
stenen bergmolen:
stęjnǝ bęrǝxmø̄lǝ (L318b Tungelroy)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|
24918 |
bergtop |
kop:
kop (L318b Tungelroy),
top:
tŏp (L318b Tungelroy)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
bericht:
bericht (L318b Tungelroy),
tijding:
tiejing (L318b Tungelroy),
tiejung (L318b Tungelroy)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24560 |
berk |
berk:
berrek (L318b Tungelroy)
|
berk
III-4-3
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebeesem (L318b Tungelroy),
bremmenbezem:
(van brem)
brummebeesem (L318b Tungelroy),
rijzerbezem:
riesder besum (L318b Tungelroy),
snaaienbezem:
snaaje beesem (L318b Tungelroy)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beroerte:
beroerte (L318b Tungelroy),
beslag:
`t beslaag (L318b Tungelroy),
beslaag (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
beroerte || Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
berries:
børis (L318b Tungelroy),
boom:
bǫu̯m (L318b Tungelroy),
karboom:
kęrbǫu̯m (L318b Tungelroy)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33443 |
beschermstenen of -palen |
schampers:
šempǝrs (L318b Tungelroy),
schampstenen:
šampstɛi̯n (L318b Tungelroy)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeldj (L318b Tungelroy),
met haar op:
oetgeslage
met haor op (L318b Tungelroy),
uitgeslagen:
met haar op
oetgeslage (L318b Tungelroy)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
bederven:
bederreve (L318b Tungelroy),
beschimmelen:
besjömmele (L318b Tungelroy),
schimmelen:
sjummele (L318b Tungelroy),
sjömmele (L318b Tungelroy)
|
bederven || beschimmelen || Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)] || schimmelen
III-2-3
|