20699 |
pannenkoekenbeslag |
koekendeeg:
kookedeig (L318b Tungelroy),
kookedijg (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
kokedeig (L318b Tungelroy)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] || pannekoekbeslag
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
kwezel:
kweezel (L318b Tungelroy),
panlap:
panlap (L318b Tungelroy)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝstrīkǝr (L318b Tungelroy),
pannenvoeger:
panǝvugǝr (L318b Tungelroy)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
pannentang:
panǝtaŋ (L318b Tungelroy)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
slof:
sloffe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
slòf (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] || slof
III-1-3
|
20057 |
pantoffeltje |
pantoffeltje:
pantoffelke (L318b Tungelroy),
-
pantuffelkes (L318b Tungelroy),
pantôffelkus (L318b Tungelroy)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
Syst. WBD
pap (L318b Tungelroy)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23900 |
paradijs |
paradijs:
paredies (L318b Tungelroy)
|
Het Paradijs [et paredies]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
parapluuj (L318b Tungelroy),
parpluuj (L318b Tungelroy)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20560 |
parelen |
borrelen:
borrele (L318b Tungelroy),
bruisen:
brôese (L318b Tungelroy)
|
bruisen, schuimen || parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|