23376 |
pilaar |
pilaar:
pelaer (L318b Tungelroy)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
bijmusje:
biemöske (L318b Tungelroy),
pimpelmees:
pimpelmîês (L318b Tungelroy),
pimpelmus:
pimpelmös (L318b Tungelroy)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24781 |
pimpernel |
pimpernel:
-
pimpernel (L318b Tungelroy)
|
pimpernel [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
31457 |
pinhamer |
penhamer:
pɛnhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (L318b Tungelroy),
pink (L318b Tungelroy),
pīnk (L318b Tungelroy)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
koebloem:
kublom (L318b Tungelroy),
pinksterbloem:
peŋkstǝrblōm (L318b Tungelroy),
pinksterbloom (L318b Tungelroy),
pînksterbloom (L318b Tungelroy),
waterbloem:
watǝrblōm (L318b Tungelroy)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkste (L318b Tungelroy),
pinksteren:
pinkstere (L318b Tungelroy)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
broedroos:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
broedroeəs (L318b Tungelroy),
bruidroos:
Volgens ik heb kunnen nagaan is de naam .....(bruidrozen)
broedroëezen (L318b Tungelroy),
bruidsroos:
broêdsroeës (L318b Tungelroy),
-
broêdsroeës (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
steenmot:
WLD
steinmot (L318b Tungelroy),
steenvarken:
steinverke (L318b Tungelroy),
wild varken:
WLD
wilj verke (L318b Tungelroy),
wild varkentje:
wilj verrekskes (mv.) (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kèèr (L318b Tungelroy),
steen:
stein (L318b Tungelroy),
WLD
stein (L318b Tungelroy)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern, grote vruchtenpit || pit,,kleine vruchtenpit
I-7
|