25382 |
pompen |
pompen:
pōmpǝ (L318b Tungelroy)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
18504 |
pompon van een muts |
poes:
pōēs (L318b Tungelroy)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31639 |
pompzwengel |
zwengel:
zweŋǝl (L318b Tungelroy)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
21536 |
ponder |
ponder:
voor het wegen van melk in emmers
pundjer (L318b Tungelroy),
wegen
punjer (L318b Tungelroy)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
rakelijzer:
rōͅkəlī.sdər (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
pook
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǫrt (L318b Tungelroy),
pǭrt (L318b Tungelroy)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
24904 |
poosje, tijd |
hele poos:
ein hieël poeës (L318b Tungelroy),
poos:
(puëske).
poeës (L318b Tungelroy)
|
poos, een hele — || poosje, tijd
III-4-4
|
34019 |
poot omhoog |
poot-op:
puǝt˱ ǫp (L318b Tungelroy)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
pootaardappelen:
pōt[aardappelen] (L318b Tungelroy),
poter:
pø̄tǝr (L318b Tungelroy)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
baden:
baaje (L318b Tungelroy),
waden:
waaje (L318b Tungelroy)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|