27074 |
praam |
praam:
prām (L318b Tungelroy)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21834 |
praatje |
vertelsel:
vertélsel (L318b Tungelroy)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19320 |
pralerij |
grotigheid:
groetigheid (L318b Tungelroy),
kaskenades:
kiskenades (L318b Tungelroy)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23239 |
predikant |
predikant (<lat.):
predikant (L318b Tungelroy)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23611 |
preek |
preek:
preek (L318b Tungelroy)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23382 |
preekstoel |
preekstoel:
preekstool (L318b Tungelroy)
|
De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prefatie (L318b Tungelroy)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
poor (L318b Tungelroy),
mv idem
poor (L318b Tungelroy)
|
[DC 13 (1945)]Hoe noemt u: prei (allium porrum - fam. liliaceae) (prej, porej, poor) [N 71 (1975)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
poorsop (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
poorsòp (L318b Tungelroy)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23612 |
preken |
preken:
preeke (L318b Tungelroy)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|