e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechte, vormeloze benen bonenstokken: bŏĕnestéék (Tungelroy) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard buitenhand: butǝhantj (Tungelroy) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtop fiks: fiks (Tungelroy) rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)] III-4-4
rechtopstaande wissen stikselen: steksǝlǝ (Tungelroy) De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.] II-12
rechtspreken rechten: richte (Tungelroy) rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)] III-3-1
rechtvaardig eerlijk: ierlik (Tungelroy), rechtvaardig: rechtvaardig (Tungelroy) handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] III-1-4
rector rector (lat.): rector (Tungelroy) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
reeks, rij resem: riesem (Tungelroy), rij: rie (Tungelroy), riej (Tungelroy), (rieke-rieje).  riej (Tungelroy), rijtje: ei rieke buim (Tungelroy) een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij, reeks || rijtje bomen III-4-4
reephout haveressen: hāvǝręsǝ (Tungelroy), hondshout: hǫntjshǫwt (Tungelroy) Hout dat wordt gebruikt voor het vervaardigen van dekgarden. [N F, 55] II-9
reepje overschietend gras baard: bārt (Tungelroy) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3