21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rojaal (L318b Tungelroy)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
klokken:
klokke (L318b Tungelroy),
papenkul:
pappekul (L318b Tungelroy)
|
rozebottel || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23716 |
rozenkrans |
ostertje:
øͅstərkə (L318b Tungelroy)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
rezien (L318b Tungelroy)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
reziene mik (L318b Tungelroy),
rezienemik (L318b Tungelroy)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (L318b Tungelroy)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
rug:
rök (L318b Tungelroy),
rökg (L318b Tungelroy)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
wal:
wal (L318b Tungelroy)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
rèùggestra͂nk (L318b Tungelroy),
rökəstrank (L318b Tungelroy),
rugstrang:
rögkstrânk (L318b Tungelroy)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] || ruggegraat
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|