e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaven schaven: šāvǝ (Tungelroy) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schede messenschede: mɛsəšeͅi̯ (Tungelroy), schede: sjei (Tungelroy, ... ), snee: snee (Tungelroy) schede voor mes || schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1, III-2-1
schede van de koe schede: šɛi̯ (Tungelroy), vazel: fāsǝl (Tungelroy), vāzǝl (Tungelroy) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht krom: kroomp (Tungelroy), scheef: sjeif (Tungelroy, ... ), schriks: sjriks (Tungelroy) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): sjael (Tungelroy, ... ) scheel || Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheel zien lonken: lonke (Tungelroy) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: sjeen (Tungelroy) scheen III-1-1
scheen van de asarm slek: slęk (Tungelroy) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheepje voor de wierook scheepje: sjeepke (Tungelroy) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheerapparaat: electrisch scheerapparaat (Tungelroy), sjaerapparaat (Tungelroy) Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)] III-1-3