21086 |
schimmel |
schimmel:
sjömmel (L318b Tungelroy)
|
schimmel (ook wit paard)
III-2-3
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjummel (L318b Tungelroy)
|
Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
schampen:
sjampe (L318b Tungelroy),
schimpen:
sjumpe (L318b Tungelroy)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
sjeep (L318b Tungelroy)
|
schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
sjippere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32855 |
schitbossen |
schijtbossen:
šīt˱bøs (L318b Tungelroy),
šīt˱bø̜s (L318b Tungelroy)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
25045 |
schitteren |
schitteren:
sjittere (L318b Tungelroy)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
sjoon (L318b Tungelroy),
vootegetréeed (L318b Tungelroy),
vootgetouw (L318b Tungelroy)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26502 |
schoen |
goot:
goot (L318b Tungelroy),
schoe:
šu (L318b Tungelroy)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoe:
sjoe (L318b Tungelroy),
sjoew (L318b Tungelroy),
schoen:
sjoon (L318b Tungelroy)
|
schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|