e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schors schaal: šāl (Tungelroy) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) bast: WLD  bast (Tungelroy), schaal: sjaal (Tungelroy), WLD  sjaal (Tungelroy) boomschors || De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen schaal: WLD  sjaal (Tungelroy) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schorseneer schorseneer: sjorseneer (Tungelroy) Hoe noemt u: schorseneer (scorzonera hispanica - fam. compositae) [N 71 (1975)] I-7
schort zonder borststuk halve scholk: halleve sjollek (Tungelroy), halve sjolk (Tungelroy), lage scholk: liege sjolk (Tungelroy), lieëge sjollek (Tungelroy) halfschort met lint om t midden, meestal zwart || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
schort, voorschoot schootsvel: šuts˲vęl (Tungelroy) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schortvol schoot: sjōēt (Tungelroy), unne sjoeët appel (Tungelroy) (voor)schoot appels || de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schotel aarden teil: aerde teil (Tungelroy), baar: bār (Tungelroy), schotel: šōtəl (Tungelroy), (platte ronde schijf soms ook ovaal om gerechten op te leggen)  sjootel (Tungelroy), als schotel wordt hier bedoeld \'n heel groot rond bord.  sjotel (Tungelroy), uilespot: uules pot (Tungelroy) ouderwetse aarden schotel, teil of rechte pot met geel randje || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje koffieschoteltje: koffiesjeutelke (Tungelroy), schoteltje: sjuttelke (Tungelroy), šø&#x0304təlkə (Tungelroy) dessertbordje || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: de sjouwers óphaole (Tungelroy), sjouwer (Tungelroy), sjouwers optrékke (Tungelroy), sjoûwer (Tungelroy) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1