20962 |
selderij |
selderie:
WLD
selderiej (L318b Tungelroy)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
seminarie (L318b Tungelroy)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19778 |
sering |
karneeltje:
k’rnieuelkes (L318b Tungelroy),
-
kerniëelkes (L318b Tungelroy),
karneeltjesboom:
k’rnieëlkesbaum (L318b Tungelroy),
sering(eboom)/bloem heet: krniee¨lkes ... (pg. 186)
kɛrnieëlkesbaum (L318b Tungelroy),
kerneeltje:
k’rnieuelkes (L318b Tungelroy),
-
kerniëelkes (L318b Tungelroy),
kerneeltjesboom:
k’rnieëlkesbaum (L318b Tungelroy),
sering(eboom)/bloem heet: krniee¨lkes ... (pg. 186)
kɛrnieëlkesbaum (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)] || sering (bloem) || sering, boom
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servies (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sərvi.s (L318b Tungelroy)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] || servies
III-2-1
|
33526 |
siererwt |
pronkerwten:
pronk ert (L318b Tungelroy)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende klimplanten: lathyrus odoratus (pronkerwt) (tevens snijbloem) [N 73 (1975)]
I-7
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
klèdje (L318b Tungelroy),
klédje (L318b Tungelroy)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelplag:
fraanjelplak (L318b Tungelroy),
goede plag:
gooje plak (L318b Tungelroy)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
pijpenroortje:
piepereurke (L318b Tungelroy),
sigarenpijpje:
sigarepiepke (L318b Tungelroy)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
siês (L318b Tungelroy),
sijsje:
sijske (L318b Tungelroy)
|
sijs || sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17752 |
sik |
sik:
siek (L318b Tungelroy)
|
sik
III-1-1
|